Iemand weet hoe laat het is
Alles ademt hier geschiedenis. De enorme groene bomen. De ontzagwekkende herenhuizen. Het verweerde hek dat ooit in frisse kleuren blauw en wit geschilderd is.
Welkom bij de Haarlemsche Football Club. De Koninklijke. Of gewoon: HFC.
Onder het logo op de website staat:
‘Er is maar ene club in het land …’
Ik vermoed dat HFC is opgericht in een tijd waarin voetbalclubs schaars waren.
HFC is van 15 september 1879 en bijna 51 jaar ouder dan de Rijnsburgse Boys, dat op 24 maart 1930 het levenslicht ziet.
Nico Glasbergen is lang zo oud niet. Hij is sinds zijn zesde lid van de Boys, nu ruim veertig jaar geleden. De club is ‘zijn lijf’. Ik fantaseer dat zijn hart de vorm van een ui heeft.
Van jongs af aan schrijft Nico. Over voetbal en alles wat daarmee te maken heeft en wat hem bezighoudt. Nico is sensitief, opmerkzaam en heeft een groot geheugen.
Nico en ik zijn collega-columnisten op de website van de Uien. Elke keer als we een stukje af hebben sturen we het elkaar toe, nog voor iedereen het kan lezen.
Vandaag schrijf ik met Nico en over Nico. Hij doet verslag van de – gelet op de resultaten uit het verleden – ‘altijd lastige uitwedstrijd’ van onze club.
Ik ben erbij en kijk ernaar.
‘We hebben hier zelfs nog nooit gewonnen,’ zegt het Creatieve Megabrein. Een pseudoniem waaronder Nico in zijn jonge jaren om de week ellenlange wedstrijdverslagen inlevert bij een dame die zijn werkjes voor het clubblad moet overtypen. Ze beklaagt zich regelmatig over blauwe vingers.
Bij het traditionele hokje van het Haarlemse sportpark waar de kaartjes worden geknipt, mag Nico doorlopen. Hij is als pers aangemeld. Ik heb een elektronisch ticket gekocht via een website van Eventbrite, want HFC wil alle toeschouwers kunnen registreren. Dat vind ik nogal modern in deze omgeving die overal historie ademt.
Ik zoek naar het toegangsbewijs in mijn telefoon, maar kan het niet meteen vinden. ‘Ik geloof u,’ zegt de vriendelijke man die Nico en mij ontvangt.
Het maakt dat ik me zeer welkom voel op het sportpark, waar mijn vader al in 1947 als veertienjarige met zijn club Bloemendaal de altijd lastige uitwedstrijden tegen HFC speelde.
Het lijkt alsof de tijd stil heeft gestaan. Het houten clubhuis ziet er verweerd uit. De tribune net zo. Het is een donker gevaarte met keiharde houten banken dat je bij een vierdeklasser zou verwachten. Niet bij de nummer 2 van Jacks League, het hoogste amateurvoetbalniveau van het land.
In de kantine zit een oudere heer die langzaam en in Algemeen Beschaafd Nederlands articuleert. Hij verwacht dat HFC gaat winnen. ‘Vorige week waren hier maar honderd toeschouwers,’ voegt hij daar ongevraagd aan toe. Nico weet dat HFC die dag thuis tegen TEC uit Tiel speelde. Een vereniging die erom bekend staat vrijwel geen supporters mee te nemen.
Maar dan moet je de Rijnsburgse Boys op bezoek krijgen. Ze zijn weer uit alle hoeken en gaten naar hier gereisd, de Rijnsburgers. Jong en oud. En misschien zijn er vandaag wel iets meer dan honderd Haarlemmers op deze topper afgekomen.
HFC doet me denken aan ASC, de Ajax Sportman Combinatie uit Oegstgeest. De eeuwige rivaal van UDO, de club waarvoor mijn zoon speelde. UDO verloor bijna altijd bij ASC, ook zo’n keurige club met een sterke jeugd waarvan je je afvraagt waarom ze eigenlijk geen hockeystick met zich meedragen. Ook een beetje een flegmatieke club, alsof het niet chique is om keihard schreeuwend voor de overwinning te gaan.
Nico praat me bij. HFC blijft het al jaren uitstekend doen, ook al gaan vrijwel ieder seizoen de beste spelers weg. Dat komt doordat HFC slimme deals op de transfermarkt sluit en vooral omdat de jeugd van HFC sterk is en blijft. En HFC die jeugd ook vertrouwen geeft in het eerste.
We zitten op de tribune en kijken naar een uitzonderlijk brede strook aan de zijkant van het veld, wat je bij vrijwel geen andere club ziet. Trainers, reservespelers en de grensrechter kunnen zich hierover makkelijker bewegen, al zie ik aan de andere kant van het veld niet zo’n breed stuk groen.
Nico weet dat HFC bezig is met een nieuwe accommodatie en dat omwonenden bezwaar maken. Kennelijk is het een taaie strijd. Misschien komt dat door wat mijn vader als kenner van de omgeving altijd zegt:
‘Je hebt een Haarlemmerhout en 100.000 houten Haarlemmers.’
De speaker bespreekt met enigszins bekakte tongval de opstellingen. Volgens hem keept de Rijnsburger met Haarlemse voornaam Roderick Gielisse vandaag, maar later vinden we hem toch echt op het middenveld terug.
Nico maakt aantekeningen en kijkt om zich heen.
‘Als het verhaal straks eenmaal in mijn hoofd is uitgerold, staat het er zo op,’ zegt hij. ‘Dat gaat helemaal lekker als ik een wedstrijdverslag maak, dan beschrijf je gewoon wat je hebt gezien. Bij een column heeft dat wat meer tijd en rijping nodig. Maar dan gaat het ook wel weer vanzelf.’
Nico zal na de wedstrijd meteen gaan schrijven, waarna hij nog op tijd verwacht te zijn voor de verjaardag van zijn schoonvader.
Nico heeft het hart op zijn tong en in zijn pen. Hij vertaalt zijn veelvuldige en fijnmazige emoties in voor mij steeds lekker leesbare tekst. Waar ik het niet altijd mee eens hoef te zijn, maar waardoor ik altijd wel verder nadenk dan ik daarvoor deed.
Paul Simon schreef ooit: ‘I’ve got my books and my poetry to protect me.’ Zo is het in zekere zin ook bij Nico. Want hij kan ‘behoorlijk kapot’ zijn als Rijnsburg verliest. Dan moet hij bijkomen. Onder andere door te schrijven.
De wedstrijd begint en naast de tribune hoor ik gezang. Iets met ‘Dan drinken we de hele middag bier.’ Ik fantaseer dat Haarlemse studenten een lied van hun sociëteit aanheffen, tot ik hoor dat het geen Haarlemmers maar Rijnsburgers zijn. Dat heb je als je zoals ik (in tegenstelling tot de meeste andere supporters van de Uien) niet iedereen kent.
Nico maakt me meer bewust van de wedstrijdkleding van HFC. Prachtige witte shirts, blauwe broeken en blauwe kousen met een subtiele witte omslag. En ik moet vooral letten op de nummer 9, een diepe spits met rood haar, die het de Rijnsburgse defensie inderdaad behoorlijk lastig maakt.
HFC en Rijnsburg maken er een interessante pot van. Nico zegt dat HFC altijd 5-3-2 speelt, waardoor de ploeg ‘een wedstrijd op z’n Italiaans kan killen als ze eenmaal voor komen te staan.’ Hij is daarom blij dat HFC nog niet heeft gescoord.
Nico is niet zenuwachtig maar dat kan zo omslaan, zegt hij. En hij heeft een hekel aan kou, zoals hier op de gedateerde tribune. Verlangend kijken we daarom naar het veld waarop de zon fel aan een strakblauwe hemel schijnt.
Het is 0-0 bij de rust en daarna beginnen de Uien prima. Na negen minuten staan ze voor. Het gejuich klinkt als bij een thuiswedstrijd. Dan hoor ik naast de tribune andere geluiden. Geen drinkliederen meer, maar geschreeuw. Stokoude stoelen vliegen door de lucht. Er wordt gevochten. Nico kan het niet aanzien.
De wedstrijd wordt onderbroken. Spelers manen de betrokken supporters tot kalmte. Na een tijdje is het weer rustig en gaat de wedstrijd verder. Nico begint in een historische overwinning in Haarlem te geloven. De zenuwen komen op, omdat Rijnsburg de wedstrijd vergeet ‘in het slot te gooien.’
HFC vecht, de ploeg wil blijven meedoen om de titel. De doelman van HFC die volgens Nico ‘2 meter 44 is’ gaat mee naar voren en krijgt de bal uit een corner vrij voor het doel, maar lepelt over. Ik hoor Nico nadrukkelijk uitademen.
Ik kijk op de wedstrijdklok om te weten hoe lang we nog hebben. De klok staat stil. Als ik daarna weer kijk zie ik dat de tijd is gaan lopen, maar het blijft volslagen onduidelijk hoe ver we in de wedstrijd zijn.
We letten extra op de scheidsrechter.
Nico en ik krassen wat op onze blaadjes. We praten niet. De spanning is bijna ondraaglijk. Dan zie ik een oudere man en vrouw doodgemoedereerd voor de tribune langslopen. Ze dragen shirts van de Haarlemsche Lawn Tennisclub en converseren beleefd. Ze kijken geen moment naar het veld.
De scheidsrechter fluit voor de laatste keer en het lijkt alsof de grijns van Nico de donkere tribune volledig in het licht zet. Hij zegt dat hij een heerlijk weekend tegemoet gaat. En dat ik vaker mee mag naar HFC, omdat ik daar kennelijk geluk breng. Ik zie het als verantwoord bijgeloof.
De dag na de wedstrijd stuurt Nico mij een app met daarin niet alleen een link naar zijn prachtige wedstrijdverslag, maar ook naar zijn nieuwe column. Ik concludeer dat een heleboel woorden zich in hoog tempo in het creatieve megabrein van Nico hebben uitgerold.
In zijn column lees ik dat Nico boos is. En teleurgesteld. Dat hij zich schaamt voor de fans die de boel uit de hand lieten lopen. Om iets wat over Ajax en Feijenoord zou zijn gezegd.
Ik snap het gevoel van Nico. En denk terug aan vroegere jaren langs de lijn. Ik heb nooit gevochten als een partijdige clubscheidsrechter weer eens in het nadeel van het team van mijn zoon besliste. Maar ik zei wel het nodige. En niet altijd in vleiende formuleringen.
Daarover kan ik me met terugwerkende kracht schamen. Ik weet nu dat ik vooral schreeuwde als ik een moeilijke week had gehad. En ik me over iets anders druk maakte dan het voetbal van mijn zoon.
Nico en ik kwamen elkaar nog niet eerder tegen, toch voelt het vandaag alsof ik hem al jaren ken. Schrijvers die observeren en een mening hebben. Met oog, oor en gevoel voor elkaars visie.
Ik wil dat dit voor iedereen geldt. Voor spelers, trainers en fans van onze Rijnsburgse Boys. Voor het bestuur en voor de harde kern, waarvan ik ooit schreef dat in mijn beleving de kern hart is.
Mijn wens is dat we de tijd nooit stil laten staan.
Ik zie dat ik veel woorden heb geschreven, meer dan normaal in mijn columns.
Het is de onbewuste invloed van Nico, die mij nog iets anders leert met zijn columns.
Bij de tijd te blijven.