Mijn horloge trilt. Ik denk terug. Mijn vader en ik, samen in de bioscoop, zo’n vijftig jaar geleden. We kijken naar speciaal agent Q die 007 James Bond een nieuw, onmisbaar gadget toont.
Nu heb ik zelf zo’n horloge om mijn pols en lees ik daarop zonder me nog te verwonderen. Ik lees een app van trainer Henk Wisman. Of ik wel weet dat Jaco Heemskerk een onmisbare schakel in de organisatie rond het eerste elftal is? En of ik dat in mijn interview met Henk nog kan vermelden?
Dat gaat niet meer. Mijn verhaal over Henk komt in de presentatiegids en die is al naar de drukker. Ik beloof Henk een betere optie.
Nadat ik een afspraak met Jaco heb gemaakt, maken mijn hersenen door het bericht van Henk opnieuw een sprong. Het is zo’n vijftien jaar geleden. Ik kijk in Huis ter Duin naar de slotavond van De Sterkste Schakel. Een even simpel als magistraal bedachte wedstrijd voor ondernemers. Die je alleen niet echt een wedstrijd kunt noemen. Omdat volstrekt onduidelijk is wat de criteria zijn om te winnen.
Bedrijven worden genomineerd, door wie blijft vaak onbekend, omdat ze zo klantgericht zijn. Dat is toch elk bedrijf, zou je zeggen. Toch voelt in mijn beleving iedere ondernemer die mee mag doen zich ongelofelijk vereerd en dat is ook wel weer logisch. Want wie is er niet trots op wat-ie doet?
Deelnemers kunnen een prijs in hun branche winnen en uit die winnaars wordt de Sterkste Schakel gekozen. Door een veelkoppige jury waarin ook voormalige winnaars zitting hebben. Dat maakt het gebeuren onvoorspelbaar en leuk.
Op die slotavond in Huis ter Duin zeg ik tegen bedenker en organisator van De Sterkste Schakel, Rijnsburger Harry de Reus, dat hij goud in handen heeft. Maar dat de presentatie van de finale leuker kan.
Harry vindt dat niet prettig om te horen. Hij blijft jarenlang boos. Daarna sluiten we vrede en mag ik mijn gelijk bewijzen. Ik presenteer een aantal edities, waarmee van mijn jongensdromen in vervulling gaat. Ik raak bevlogen als ik met en voor mensen kan spreken.
Bevlogenheid herken ik zeker ook in Jaco Heemskerk.
Ik weet natuurlijk wel wie hij is, al is het maar omdat je zijn imposante verschijning niet gauw over het hoofd ziet. Jaco is langer dan twee meter en laat ook mij naar hem opkijken. En na vanmiddag doe ik dat ook in figuurlijke zin.
Jaco opent deuren die normaal gesproken voor mij gesloten blijven. Zo kijk ik in de ruimte van materiaalman Kees Koemans, waarin shirts, ballen, schoenen en ander materiaal opgeslagen liggen.
Het nieuwe uit-tenue is helemaal rood. “Besproken met de spelersraad”, zegt Jaco. “Ze wilden iets met de Rode Duivels van België. Zie je die zwarte schaduw op de voorkant van het shirt? Dat is een uitvergrote rode ui.”
Als sponsor en supporter heb ik wel gezien dat de Boys bij uitwedstrijden niet meer in het lichtblauw spelen. Dat blijkt geen kwestie van simpelweg andere kleding bestellen te zijn. Daar gaat heel veel energie, overleg en regelwerk aan vooraf, weet ik nu. Jaco coördineert dit, in nauwe samenspraak met anderen. Met de sponsors bijvoorbeeld, waarvan sommigen door de kleur van het nieuwe tenue hun logo in andere kleuren afgedrukt zien.
Jaco is teammanager van het eerste. Officieel vanaf 2016, maar hij is al sinds 2005 betrokken. Verder is hij – het lijkt een bijkomstigheid zoals hij het vertelt – ook secretaris van het bestuur.
Jaco leeft voor de club. Het is zijn tweede huis, zijn tweede baan, zijn tweede familie. Hij is veertig jaar oud, begint elke werkdag om half vier ’s ochtends in de verwerking van bloemen en planten bij een bedrijf dat toevalligerwijs zijn achternaam draagt. Als manager van het eerste team is hij de spin in het web, de hub waarin alle draden samenkomen.
Maar bovenal is hij een relatiebemiddelaar.
Zo beheert Jaco de groepsapp van de selectie. Als ik hem spreek heeft hij die ochtend vroeg al een appje van Roderick Gielisse gekregen. Deze verdediger annex middenvelder is vannacht opnieuw vader geworden. Jaco voelt zich vereerd dat hij als een van de eersten het mooie nieuws kreeg. Hij heeft al een speelgoedleeuw gekocht die op de tas van Roderick ligt te wachten.
Ik observeer Jaco terwijl hij spreekt over ‘zijn’ spelers. “Ik vind het belangrijk om er als eerste te zijn en als laatste weg te gaan. Dat geeft rust, vertrouwen en stabiliteit.”
Hij zegt dat hij af en toe van supporters en sponsors hoort dat hij wat introvert overkomt. Dat is hij nu beslist niet.
“Ik ben altijd aan het werk, op de zaak of op de club. Ik heb alleen vakantie als we op trainingskamp gaan.”
Dat ‘vakantie hebben’ blijkt een groot woord te zijn. Ook tijdens het trainingskamp regelt hij alles voor spelers en staf. Zo nam hij zich tijdens corona in Spanje voor dat niemand daar in geval van besmetting zou achterblijven. Hij had een heel backup-plan klaar voor het geval de autoriteiten door een besmetting vervoer per vliegtuig zouden verbieden. Ook tijdens de publieke discussie over wel of niet vaccineren staat Jaco vierkant achter al ‘zijn’ spelers. Hij is hun praatpaal en rots in de branding.
“Er zijn spelers die het fijn vinden om op de club te eten voor een wedstrijd of training. Dan regel ik een stamppot of een pastaatje. Vaak maak ik dat zelf.”
Zoals hij ook zelf een krachthonk maakte, in de ruimte achter de kleedkamer van de selectie. Van de spelers mocht hij daar de spelerspot voor gebruiken. Het waren coronatijden en ze konden er toch niets anders mee doen. En met een krachthonk op de club konden ze lekker blijven trainen.
Ik zie het voor me hoe Jaco zelf de banken uit de kleedkamer sloopt, de vloer legt, de toestellen bestelt en plaatst. Ik zie zelfs een ijsbad voor herstel na een training of wedstrijd.
“Ik hoor weleens zeggen: ‘jullie doen ook alles voor die gasten, jullie verwennen ze veel te veel.’ Maar we vragen en verwachten ook veel van ze.”
Het is mij duidelijk. Wie aan zijn spelers wil komen, moet om Jaco heen.
“Ik kijk, luister en observeer. Ik praat met spelers. Nieuwe jongens geef ik bewust meer aandacht. Dat ze gauw onderdeel van de groep worden. Ook let ik op spelers met een blessure en op jongens die gewisseld zijn. Wat de spelers me vertellen blijft vertrouwelijk. Dat weten ze van mij. Als het belangrijk is voor het team zeg ik wel dat ze wat ze met mij delen ook aan de trainer moeten vertellen. Dat doen ze dan ook. Of ze laten het aan mij over om het met de trainer te delen. Ik doe mijn best me in te leven en zo discreet mogelijk te zijn.”
Jaco kan lezen en schrijven met de voetballers. Maar ook met de trainers, medische staf, materiaalman en alle anderen die zich met de selectie bemoeien onderhoudt hij bijna dagelijks intensief contact.
“Ik zit ook op de bank en weet welke opdrachten de spelers hebben. Ik zie weleens een andere wedstrijd dan de fans hebben gezien. Dan vind ik het moeilijk om mijn mond te houden als er kritiek komt. Maar ik zeg niets. In het belang van de club.”
Jaco weet dat hij soms harder gaat dan anderen, al kan hij zijn werk niet doen zonder de onmisbare hulp van zoveel vrijwilligers. Toch weet hij dat niet iedereen hem altijd kan of wil bijhouden. Daar stoort hij zich dan niet aan. Hij probeert altijd het beste in de ander te ontdekken. Ik stel vast dat het hart van Jaco ruimte genoeg heeft voor iedereen.
Toch is hij niet alleen de good guy.
“Ik ben niet vaak boos, maar als ik het ben weten ze ook dat het serieus is.”
Als ik mijn aantekeningen van ons gesprek uitwerk kan ik zelf de winnaar aanwijzen. Daar heb ik geen veelkoppige jury voor nodig. Jaco is de twaalfde man van de Rijnsburgse Boys.
Mijn vrouw staart me aan als ik haar vertel over wat Jaco allemaal doet. Dan stelt ze me een genadeloze vraag: “Als je nou al zolang columns schrijft voor de Boys, waarom wist je dit dan nog niet?”
Ik zwijg, schuldbewust. Henk Wisman heeft gelijk. Jaco is inderdaad een onmisbare schakel.
Misschien is hij wel de sterkste schakel.
Ik vind hem in ieder geval een gigant. Een Jaco de Reus.