Ontspannen op Spangen
Ik rijd lekker rustig naar Rijnsburg. Iets te rustig, want ik ben nog maar net op tijd om in een van de twee volgepakte bussen te stappen, op weg naar Rotterdam. We gaan uit met de businessclub. Ongeveer 99 mannen en één vrouw hoeven op deze vroege vrijdagavond even helemaal niets omdat alles voor hun wordt geregeld.
Mister Rijnsburgse Boys Cees Driebergen deelt als vanouds de toegangskaarten en de consumptiemunten uit, samen met groentekoning en secretaris van de businesssclub Bram van der Spijk. Het is een vertrouwd beeld, net als de gebaksdozen met gesorteerde witte en bruine zachte bolletjes met kaas of met ham van Bakkerij Van Tilburg.
“Sorry, geen drank”, zegt een vrijwilliger als hij een andere gebaksdoos vol blikjes fris en flesjes water presenteert.
Ik luister naar het verhaal van een bloemenexporteur die het deze week wat rustiger aan heeft gedaan en ‘maar’ zestig uur heeft gemaakt. Van maandag tot en met vrijdag. Ik ben onder de indruk en vertrouw hem vaderlijk toe dat hij het werk nu kan loslaten. Ik heb het daarmee ook tegen mezelf. De stemmen van opgewonden cliënten, rechters, advocaten, wederpartijen en collega’s galmen in mijn hoofd nog na.
We gaan naar Rotterdam, naar Kasteel Spangen. Naar de eredivisiewedstrijd op vrijdagavond tussen Sparta en de FC Utrecht.
Ik was ooit met studievrienden op Spangen in de jaren ’80 toen Sparta tegen PSV speelde. Ruud Gullit opende voor PSV de score en ik was de enige op een enorme tribune die luid juichend opstond. “Doe dat nou niet, ga zitten”, hoorde ik met gesmoorde stemmen naast me. Maar ik bleef staan en er gebeurde niets. Nou ja, later, toen Sparta zelf scoorde en ik lachende en betekenisvolle gezichten om me heen zag, met name van keurige oudere heren met een regenjas en een Sparta-sjaal omgeknoopt.
Ik ben nu zelf zo’n oudere heer, schrik ik opeens. Ik laat de gedachte gaan. Het is ook voor mij weekend.
Het stadion van toen is afgebroken en in de plaats daarvan is in het millenniumjaar 2000 nieuwbouw in gebruik genomen. Het veld is nu een kwartslag is gedraaid. Vroeger speelde je van of naar het kasteel, het monumentale gebouw dat ook na de verbouwing bewaard is gebleven. Tegenwoordig ligt het kasteel tegenover de hoofdtribune, waarop wij vanavond mooie zitplaatsen hebben.
Ik kom op die tribune via de Jupiler Lounge, een naam die verwijst naar de tijd dat Sparta nog een divisie lager speelde. Het is een ruimte over de volle breedte van de tribune die in niets doet denken aan het stadion van vroeger, waar je hoogstens bij een loket een gevulde koek, een plastic bekertje koffie en een wit broodje bal kon kopen.
Nee, er zijn nu stands voor pizzapunten, hamburgers, broodjes met snacks en drank én er is zelfs een heuse barista aanwezig die uitgebreid de tijd neemt om een glas pure koffie te bereiden. Voor een muntje extra koop je er een Sparta-donut met rood-wit gekleurd glazuur bij.
De ploegen komen het veld op, samen met een onvermijdelijke mascotte en begeleid door een van de beroemdste clubliederen van Nederland, de Sparta Marsch, die al in 1909 werd gecomponeerd door Jaap Blazer en die in 1929 door nota bene twee cricketers, Jan Wolff en Cor Emeis werd herschreven.
Met uitzondering van het volgepakte uitvak met voornamelijk zwartgeklede supporters van FC Utrecht, lijkt het of iedereen op de maat van het clublied meeklapt en -zingt:
Rood-wit is onze glorie
Rood-wit zit ons in ’t bloed
Bij neerlaag of victorie
In voor- en tegen spoed
Rood-wit gaat nooit verloren
En jaren nog hierna
Zullen wij laten horen
SP…AR…TA!
Ik leun achterover en bedenk hoe het fijn is om naar voetbal te kijken als het me eigenlijk niets uitmaakt wie er wint. Nou ja, voor Vincent Stokhuyzen hoop ik op Sparta.
Ik ken Vincent uit de tijd dat ik rechten studeerde en hij geografie. Vincent is een echte expert met een ongelofelijk geheugen voor namen van overigens nog veel meer voetballers dan alleen die van Sparta. Hij is een superfan van de club en schrijft als vrijwilliger al 25 jaar in het programmablad.
Al twee keer stond Vincent in de middelbare school in Spijkenisse waar hij aardrijkskunde geeft met zijn leerlingen klaar om de zilveren speld in ontvangst te nemen als waardering voor een kwart eeuw trouwe en belangeloze dienst, maar steeds kwam daar wat Sparta betreft iets tussen.
Nu heeft Manfred Laros, algemeen directeur van Sparta kortgeleden aan Vincent laten weten dat hij de speld binnenkort persoonlijk komt brengen. Volgens Vincent kan Manfred dan meteen ook maar een Delftsblauw bord meenemen met daarop het kasteel, want dat aandenken krijg je als je 25 jaar een seizoenskaart voor Sparta hebt.
Ik lees de column ‘Kanonskogels’ van Vincent in het programmablad voor de wedstrijd van vanavond. Vincent heeft Eddy van der Roer geïnterviewd, een van zijn idolen en keeper van Excelsior in de jaren zeventig. Eddy vindt Sparta een ‘modelvereniging met heel sociale supporters.’
Ik ben het Eddy eens en denk vanzelfsprekend terug aan die keer dat ik rustig mocht juichen toen PSV scoorde.
Eddy beweert tegen Vincent dat hij vaak met blote handen keepte om de bal goed te kunnen voelen en dat hij niets van wollen handschoenen met tennisbatjes moest hebben. Maar ik zie bij het artikel een foto van Eddy staan waarop zijn handen in echte keepershandschoenen prijken.
Vincent mocht met Eddy op de foto. Hij grijnst in zijn witte overhemd terwijl hij de biografie van Eddy vasthoudt. Eddy lacht ook en ik neem aan omdat hij niet dagelijks een expert met oprechte bewondering over de vloer zal krijgen.
Sparta verliest met 0-3, omdat FC Utrecht heer en meester is na een rode kaart die aan een speler van Sparta wordt gegeven nadat de scheidsrechter door de VAR naar de kant is gestuurd. De scheidsrechter kijkt naar de beelden en loopt terug naar het strafschopgebied. Het stadion weet al wat er gaat gebeuren.
Ik zie een resoluut handgebaar met beide armen als teken dat de eerder gegeven gele kaart is ingetrokken en dan gaat de arm vanuit de achterzak loodrecht omhoog met een tussen duim en wijsvinger geknepen glanzende rode kaart.
De Spartaan die moet vertrekken loopt met gebogen hoofd naar de kleedkamer. Het uitvak zwaait en zingt: ‘Always look on the bright side of life.’
In de Jupiler Lounge praat ik na met Vincent die in de nederlaag berust. Dat lijken de overige aanwezige Spartafans ook alweer te doen. Ze dansen vrolijk op de Hollandse krakers die de Meezing-DJ live on stage ten gehore brengt.
De Rijnsburgse businessclubleden houden zich opvallend rustig. Zelfs Mourad Mghizrat, oud-speler van Sparta en tegenwoordig hulptrainer van Quick Boys kan ongestoord met zijn oude kameraden van gedachten wisselen.
Bram van der Spijk drinkt tevreden een biertje, want het schoolreisje van de businessclub naar Sparta verloopt vlekkeloos.
“Lekker weekend nog, Bram?” vraag ik.
“Zeker”, zegt Bram. “Morgen werken, ik sta straks om half drie op.”
Ik kijk hem ongelovig aan.
“Je bent niet eerder dan rond een uur thuis”, sputter ik tegen.
Bram zit er niet mee.
“De markt in Amsterdam begint vroeg”, zegt hij. “We verkopen tot een uur of twaalf, dan even naar huis en ‘s middags naar de Middelmors, Rijnsburg IJsselmeervogels. Morgenavond heb ik een feest.”
Bram grijnst. Ik zwijg. In verwondering en bewondering.
Ik zoek naar het juiste woord voor wat ik van zo’n scenario vind.
Spartaans.